Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], Zo riep zij [20]de lieden van haar huis, en sprak tot hen, zeggende: [21]Ziet, [22]hij heeft ons den [23]Hebreeuwsen man ingebracht, om [24]met ons te spotten; hij is tot mij gekomen, om bij mij te liggen, en ik heb geroepen met [25]luider stem; 20. Te weten, die buiten waren, of, intussen weder ingekomen waren, opdat zij die tot getuigen zou mogen opmaken en bereid hebben, als zij Jozef bij haar man beschuldigen zou. 21. Het schijnt dat zij Jozefs kleed in haar handen gehad en getoond heeft. 22. Te weten, mijn man; zij noemt niet, kwanswijs, gram op hem zijnde. 23. Zo noemt zij Jozef verachtelijk, om het huisgezin tegen hem op te hitsen; dewijl de Egyptenaars de Hebreen niet wel vermochten te lijden; zie hfdst.43 vs.32. 24. Deze loze vrouw zegt niet, met mij, maar, met ons, alsof zij wilde zeggen: Durft hij mij dit vergen, welke schande en overlast zal hij dan de dienstmaagden niet durven aandoen? 25. Hebr. groter.